Legerkamp bij Oirschot

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Legerkamp bij Oirschot

Kamp Oirschot betreft een (Noord-) Nederlands kamp dat heeft gefunctioneerd in het kader van de opstand van de Zuidelijke tegen de Noordelijke Nederlanden die begon op 25 augustus 1830. Pas in 1839 rekende Nederland het bestaan van België dat al sinds 1830 een feit was. Het kamp, aangeduid als kamp Oirschot, was een militaire basis voor het leger van de Noordelijke Nederlanden. Een belangrijke episode tijdens de opstand was de Tiendaagse Veldtocht (2-12 augustus 1831).

Legerkamp 1.jpg

Afbeeldingen: Kamp Oirschot. Linksboven: tent van een luitenant of kapitein in het kamp.De overige afbeeldingen buiten het kamp.

Enkele “cultuurhistorische elementen” worden in een onderzoeksrapport uit 2006 van RAAP genoemd. De nog zichtbare oude wegen en dijken vallen zonder meer onder deze noemer; het 19de-eeuwse legerkamp is echter aan te duiden als een archeologische vindplaats of archeologisch terrein, ook al is de locatie ervan op basis van historische gegevens bepaald. Zoals gezegd betrof het een tentenkamp, maar er is alle aanleiding om aan te nemen dat het ondergrondse resten heeft achtergelaten in de vorm van grondsporen. Hierbij kan worden gedacht aan sporen van “secreten”, “kookgaten” en “waterpompen” die staan aangegeven op de plattegrond van het kamp uit 1832.

In het dagboek van de Friese kapitein Cannegieter is een beschrijving te vinden van kamp Oirschot. Dat het een tentenkamp betrof blijkt uit de melding van Cannegieter dat hij het bij zijn aankomst op 22 juli 1832 als een “linnenstad” voor zich in de heide zag liggen. Tevens bestaat er een gedetailleerde plattegrond van het kamp in de vorm van een lithografie uit 1832. De plattegrond toont de enorme omvang van het langgerekte kamp dat een lengte had van ongeveer 2 km en dwars in tweeën werd gedeeld door de weg tussen Oirschot en Wintelre. Cannegieter spreekt van een bezetting van “ongeveer 10 duizend man sterk”. Verder noemt hij in zijn beschrijving de “tent van den Prins”, waarmee hij verwijst naar de Prins van Oranje, de eerste zoon van Koning Willem I en de latere koning Willem II, of naar Prins Frederik, de tweede zoon van de koning. De resten van het inmiddels “gewezen” kamp Oirschot werden op 21 april 1836 openbaar verkocht. Van deze verkoop is een plakkaat bewaard gebleven waarin een en ander wordt aangekondigd.

Legerkamp 2.jpg

Afbeelding: uitsnede van een historische kaart van kamp Oirschot. Midden onder: de tent van de veldmaarschalk, de prinsen en de militaire staf. Daaromheen het leger. Midden door het kamp loopt een weg naar Wintelre. Kaart te vinden in Archief SRE Milieudienst en bij het RHCe.

Cannegieter beschrijft de secreten in zijn dagboek:

“Naauwelijks stak men zijn neus even agter de cantines uit, of men behoefde niet te vragen wat er thans volgde, n.l. de secreeten. Zij bestonden uit groote bakken met een aarden wal omgeeven, welke met takken beplant was. Van den eene aarden wal tot den andere lag in de lengte een balk, waarover men moest zitten, terwijl men zich aan een er vóór staande leuning kon vasthouden”.

Ook beschrijft hij de keukens die waarschijnlijk als de “kookgaten” van de plattegrond zijn te identificeren:

“Nu volgden de keukens, bestaande in eene diepte met een aarden wal omgeeven en een middenschot er tusschen, waarop een drietal balken of palen liggen, waaraan men de ketels door middels eener haak over het vuur hangt.”

Een opmerkelijk element in het kamp dat door Cannegieter wordt beschreven is “de wijnproef”, een ondergrondse kroeg:

“De wijnproef” was eene onderaardsche kelder, doch niettegenstaande er menige ruime, luchtig cantine tot ieders dienst open stond, zoo verkoos men toch dit kleine muffe, onderaardsche hol, verre boven de bovenwereld. Hier was het, dat de ware priesters van Bacchus hunnen god dagelijks, of liever nachtelijks, hulde bragten. Hier ging van ’s avonds na negen uur tot ver na middernacht de beker altoos lustig rond; hier hoorde men in de duisternis steeds een verward geschreeuw of een vrolijk gezang van onder den grond oprijzen. Alle avonden was het hier zóó vol, dat de meeste bezoekers flesch en glas in de hand moesten houden, omdat er geen plaats was om iets ergens neer te zetten en bovendien was er zóóveel tabaksrook, dat men van het eene eind niet zien kon wie er op het ander eind zat. De zotste klugten, welke ooit vertoond waren, werden door dit drinkend gezelschap ten uitvoer gebragt”.

Legerkamp 3.jpg

Afbeelding: Kamp te Oirschot

Behalve van een fenomeen waarvan mogelijk nog resten in de bodem aanwezig zijn, getuigt deze passage, net als vele andere in het dagboek van Cannegieter, van de rijkelijke consumptie van alcoholische drank in het kamp. Naar moderne maatstaven kan het drankgebruik vraagtekens oproepen, maar het proza van de gereformeerde Cannegieter lezend, die bovendien in vredestijd praktiserend arts was, ontstaat de indruk dat het vrij algemeen geaccepteerd was in de vroeg 19de-eeuwse samenleving. Over de ochtend van zijn vertrek naar kamp Oirschot bijvoorbeeld zegt hij:

“Na ontbeten en een goed glas rum gedronken te hebben. Dit was mijn gewoone drank, als ik vroeg op moest, een glas rum of andere sterke drank wekt, als men buitengewoon vroeg op moet, de ingewanden als het ware uit hunnen slaap wakker, ik heb mij er altoos uitmuntend bij bevonden.”

De kwaliteit van de wijn die in het kamp op tafel kwam was uitstekend en verder werd er in ieder geval ook champagne en jenever geschonken. Dit blijk uit de passage:

“… en niet alleen ordinaire van een gulden de flesch, o neen ! had men een gast, dan begon met met een flesch ordinaire, doch vooral niet meer dan één, maar St. Julien, Tatelle en Cantemerle dàt waren de eigenlijke soorten, tot dat er “zum endligen beschluss” de vijl voor het licht kwam en hooge zeer spits uitloopende glazen en de champagnekurk met eene geweldige ontploffing tegen den zolder aanschoot”.

Op de avond voor zijn vertrek uit het kamp gaf Cannegieter zijn “oppasser de genever, kaarsen etc. welke ik had overgehouden…”. Vervolgens trof hij diezelfde avond zijn “…tent vol dronken oppassers, uit lange pijpen rookende, met tien brandende kaarsen op tafel in dulci jubilo tezamen, hetgeen eene klugtige vertooning opleverde”.

Dat de opstand van de Zuidelijke Nederlanden geen historische voetnoot is blijkt uit het feit dat deze valt binnen de regeringsperiode van Willem I die als het zogenaamde 28ste venster is opgenomen in de 50 vensters tellende canon van Nederland die is opgesteld in opdracht van het ministerie van OCW. Deze geschiedeniscanon is een overzicht van de vijftig belangrijkste personen, teksten, voorwerpen, gebeurtenissen en verschijnselen in de geschiedenis van het huidige Nederlandse grondgebied (zie (www.entoen.nu.nl). Andere grote tijdelijke of beter gezegd semipermanente tentenkampen vergelijkbaar met dat in Oirschot lagen op de Molenheide bij Rijen en te Woensel. Het kamp Rijen herbergde 12.000 man en had een grootte van 1000 bij 300 m. Ofschoon minder bekend dan kamp Rijen was kamp Oirschot met afmetingen van circa 2000 bij 300 m dus groter wat betreft oppervlakte.