Hier moete sterven, zei de valkenier (plein Geenhoven), Valkenswaard

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Hier moete sterven, zei de valkenier (plein Geenhoven), Valkenswaard

Catharina Bierens, weduwvrouw van Jan Verbeek, graaft een sloot tussen haar erf en dat van de weduwe Mattijs Jacobs in Geenhoven. Het moet nu maar eens afgelopen zijn met het geloop van de mensen over haar erf, waardoor de laatste tijd een ‘gericht’ voetpad is ontstaan naar de Geenhovense dries. En terwijl zij ijverig haar schop hanteert op deze namiddag van de 17e februari 1741, verschijnt achter haar Jan Aert Sleeuwens, de valkenier, die meent dat hij zich in Geenhoven overal mee mag bemoeien. "Wat doe de gij daer?", vraagt Jan. "Oh", zegt Katrien, zich oprichtend van haar graafwerk, "ik schiet dat hier wat uijt. Jan slentert weg en komt even daarna terug met een schop, waarmee hij achter de gravende weduwe de sloot weer dicht gooit.

Een hevige woordenwisseling ontstaat tussen beide grondwerkers, waarbij Sleeuwens met een quaat opseth Katrien beetpakt en in de sloot trekt, waarin wat water staat. Als zij op wil staan, duwt Jan haar terug in de natte sloot en bijt haar toe: “Light daer nouw voor den Blaem. Als Katrien voor de tweede maal de modder van haar kleren slaat en op de boosdiener wil afvliegen, grijpt Jan haer metten vingers op de keel en sleept haar naar de waterkuil aan de dries. Hij houdt haar op haeren kop in de weteringh en seth haer in het waeter met de benen vasthoudende. En terwijl het volk uit de boerderijen zich naar de plaats der misdaad spoedt, horen ze Sleeuwens tegen de ondergedompelde Katrien zeggen: Hier is ouwen thuys, hier moete sterven". Een van de vrouwen die aan zijn komen snellen, weet haar van Jan Sleeuwens af te trekken, waardoor deze moordpoging verijdeld wordt. Intussen zijn verschillende ooggetuigen naar de drossaart gelopen om hem van de geweldenarije en ongehoorde ghemeenheden van Jan Sleeuwens op de hoogte te stellen. Zijn reactie dat in een landt van Reghten dat niet kunne werden geleden offte gedult, loopt op een dagvaarding voor de rechtbank van Waalre en Valkenswaard uit. Het vonnis der schepenen aan Jan Sleeuwens luidt: eene boete van vijff en seventigh gulden, volgens Haar Hoog Ampliatie van de 15e november 1665 op t placaat van de 6e september 1661, tegens de vechterije. De valkeniers weten elkaar de hand boven het hoofd te houden.