Het gemeentelijk Slachthuis, Leenderweg 210 Valkenswaard

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Het gemeentelijk Slachthuis, Leenderweg 210 Valkenswaard

De vleeskeuringwet van 1919 was de aanleiding voor de gemeente Valkenswaard om een gemeentelijk slachthuis te bouwen. Het besluit tot de bouw werd 1921 genomen. Concrete plannen werden in 1922 ingediend. Het voorstel werd met een meerderheid in de gemeenteraad goedgekeurd. Curieus genoeg kwam de raad tijdens zijn volgende vergadering op dat besluit terug. De druk van de slagers was te groot. Zij beloofden met geringe kosten aan de eisen van de wet aanpassen. Een duur abattoir was dus overbodig. Twee jaar later werd de kwestie opnieuw ter discussie. Een voorstel om eerst de slachters en ook de buurgemeenten te raadplegen, haalde het niet. De voorzitter pakte de zaak voortvarend aan, waarschijnlijk lag het debacle van de vorige plannen hem nog vers in het geheugen. Zo viel op 28 februari 1925 de beslissing om ‘in principe’ akkoord te gaan met de bouw van een slachthuis. De slachters protesteerden moedig maar alle argumenten werden genegeerd en de voordelen werden door de voorstanders benadrukt. Vooral het beoogde streven naar meer hygiëne moest de twijfelaars overtuigen en dat lukte. Eindelijk, op 19 juli 1926 werd het slachthuis dan toch in gezelschap van een aantal prominenten uit de vleeskeuringswereld, slagers en gemeentelijke bestuurders officieel geopend. Opzichter werd Jan Lemmens, slager te Valkenswaard. Hij betrok, na zijn aanstelling de slachthuiswoning aan de Leenderweg 116, waar hij gedurende zijn 25-jarige ambtsperiode bleef wonen. In 1933 werd een koelhuis bijgebouwd. In de oorlog heeft het abattoir weinig te lijden gehad. De slachthuiswoning werd echter door terugtrekkende Duitsers in brand gestoken. In de jaren 1960, toen bleek dat het gemeentelijke slachthuis met verlies draaide, werd besloten het gebouw en de inventaris te verhuren aan de Coöperatieve Brabantse Vee- en Vleescentrale van de Noord-Brabantse Christelijke Boeren Bond. In 1971 was het gebouw verouderd en kon het de gestelde eisen voor vleeskeuring van de Europese Economische Gemeenschap niet realiseren. Te grote investeringen, nodig om de voorgeschreven norm te halen, achtte de gemeenteraad niet verantwoord. Daarom werd besloten over te gaan tot verkoop van het gebouw. De consuptie-ijsfabriek Alaska betaalde het forse bedrag van ƒ 192.000,-. Het gebouw is later aangepast ten behoeve van de productie van consumptie-ijs. Het woonhuis kreeg later huisnummer 222 en daarna nummer 210 .

De fabriek zit nu op Hofstraat 14. Het slachthuis is afgebroken. Ongeveer op dezelfde plaats staat nu de Brabantiafabriek aan de Leenderweg.

Oudere Valkenswaardse mensen kunnen zich het slachthuis nog goed herinneren. Uit hun kleurige verhalen laat zich een beeld van de gang van zaken bij het slachthuis wel reconstrueren. Anders dan de activiteiten die van een slachthuis mag verwachten, speelde het o.a. ook nog een beduidende rol tijdens de periode dat hier, zo nabij de grens met België, ook door de ‘gewone man’ flink gesmokkeld werd. Toen kwam het heus nog wel eens voor dat de opbrengst van zo’n smokkeltocht in de koeling van het slachthuis werd opgeslagen. Temeer omdat men er vanuit ging dat de douane in een gemeentelijk slachthuis niet zou zoeken. Zonder medeweten van de directie, natuurlijk. Maar uiteraard wel mét medeweten van enkele medewerkers uit de lagere regionen. Die hadden dan ‘per ongeluk’ na werktijd de poort wel dicht, maar niet op slot gedaan. Als de douane de achtervolging beëindigden kon, in de stille uren van de nacht, de buit weer opgehaald en verder geleid worden, Geconfisceerde voertuigen werden ook op het terrein ondergebracht. Het kwam zelfs voor dat de smokkelaars hun eigen door de douane geconfisceerde auto weer kwamen stelen. Begrijpelijk want het prepareren van een voertuig ten behoeve van de smokkel was erg duur. Erg lang heeft deze smokkelperiode voor de gewone smokkelaar niet geduurd. Professionele bendes namen hen al gauw deze lucratieve handel uithanden.