Het bloed van de heks (Kromstraat) Valkenswaard

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Het bloed van de heks (Kromstraat) Valkenswaard

Jan Jacob Heuvelmans alias Verkoyen keerde in april 1738 huiswaarts van zijn reis naar Antwerpen. Binnenkomend in zijn woning aan de Kromstraat, die hij huurde van de 80-jarige Hendrina Hoevenaars uit de Haagstraat, ervoer hij de droevige tijding van het overlijden van zijn jongste kind. Drie dagen na de dood was het lijkje nog warm geweest, "en soo slap offer geen beender in waeren, en dat, dat was van de betooveringh, meende zijn vrouw Maria van der Putten. Deze toverij moest worden toegeschreven aan de huisbazin Hendrina Hoevenaars, zo dacht het echtpaar Verkoyen. Want die oude heks was het toch ook die herhaaldelijk bij hen aan huis kwam zeuren om de 7 gulden achterstallige huishuur. En samen zonnen ze op wraak.

Jacobus, de 12-jarige zoon van de familie Verkoyen, werd naar de Haagstraat gestuurd met de boodschap, dat als Hendrina aenstonts bij sijn vaeder soude komen, de verschuldigde huur onmiddellijk aan haar voldaan zou worden. De vrouw van de afwezige valkenier Corstiaen van Gerwen, eveneens huurster in hetzelfde huis, werd door Jan Verkoyen aangeraden dat sij met haere kinderen uijt haar huijs soude gaan, omdat die het tumult dat aanstaende was niet soude hooren.' 'Ik moet iets doen daar een ander niet aen geleegen is", verklaarde Verkoyen de vrouw. En Josijn van Gerwen maakte zich uit de voeten met haar kroost, zeggende: "Ik wil met sulcken dingen niet te doen hebben. Intussen was zoon Jacobus aangekomen bij het huis van de kuiper Jan Jacob Hoevenaars in de Haag, bij wie de oude Hendrina, zijn zuster, woonde. Hij trof haar niet thuis. "Sij is naar de beemde met de kar en sal soo thuijskomen", verklaarde de huisvrouw van Jan Hoevenaars de jongen.

Een weinig later arriveerde het krasse oudje met haar kar op het erf en "Kubbeske" bracht de boodschap van zijn vader aan haar over. Hendrina, verwonderd over de plotselinge vrijgevigheid van haar huurder, nam de jongen bij de hand en samen kuierden ze naar de Kromstraat. Bij Verkoyen aangekomen, werd Hendrina een stoel aangeboden, waarop Jan vroeg: "Hoeveel sulde gij laeten vallen als ik de kamerhuur te volle bethaale?". Hendrina, blij dat hij eindelijk zijn schuld betaalde, deed er tien stuivers af. Maar Jan was hiermee niet tevreden en wilde ook eenen zij en Neusdoeck, die bij de jaarlijkse huur was inbegrepen, inhouden. Na wat heen en weer gepraat ging Hendrina hiermee akkoord, knoopte het ontvangen geld in een doekske om wel te bewaeren. "Sijde nouw te vreeden", vroeg Verkoyen haar. De oude vrouw, die daarop bevestigend antwoordde, kreeg echter te hooren: "En ik Niet". En terwijl Hendrina zich afvroeg "Wat moete gij van mijn hebben, wat ben ik ouw schuldigh", schoof Jan Verkoyen de grendel op de deur en beet haar toe:' 'Doe, Duvelse Hecks, gij hebt mijn vrouw en kinderen betovert en gij sult mijn ontooveren". Plotseling, zonder dat daarbij nog een woord werd gewisseld, stoven Verkoyen en zijn vrouw op, grepen ieder een gereedstaande bercken kluppel en vielen Hendrina met een schrickelijke wreetheijt aan.

De arme vrouw werd soodanigh doorslagen dat als halff dooth ter aarde lagh en op haar bloote knien om het leven badt, zeggende: "Laat mijn dogh leven, ik heb douw offte ouwe mijn Leven niet gedaan. Daarop wist Hendrina de deur te bereiken waar ze de grendel afschoof om te kunnen vluchten. Maar de wraakgierigen waren haar voor en sloegen haar zo hard, dat het spektakel te horen was voor Wouter van Dommelen, die aan de andere kant van de Kromstraat woonde. Aangezien de luiken bij Verkoyen gesloten waren, wist Wouter echter niet wat er precies gaande was; bovendien wilde hij zich daar liever niet mee bemoeien. Intussen had Verkoyens huisvrouw eenen blooten hersvenger (groot jachtmes) genomen en daarmee de linkerhand van Hendrina open gestoken, daaraan toevoegend: Gij moet niet langer leven, gij sult aan onse handt sterven". Vervolgens haalde zij al haar kinderen te voorschijn en dwong hen rond het bloedend lichaam van de 'heks te gaan staan, om allen tot de cleynste toe van haar bloet besprenckelt te werden.

Langzaam wist de onder tafel liggende Hendrina al kruipend de deur te bereiken, waar ze uitgeput op de dorpel bleef liggen. Daar kreeg zij van de vrouw van Verkoyen te horen: "Soo gij het ooijt tegen yemant segt, soo sullen wij ouw dooth slaan, daar we ouw krijgen, wij sijn nouw ontovert nouw wij van uw bloet hebben, wij sijn nouw genezen. Door het opengaan van de deur bij Verkoyen, begreep Wouter van Dommelen, die uit zijn raam zat te kijken, ineens de reden van de herrie. Hij vertelde zijn vrouw Elisabeth Bijnen het gepasseerde, waarop Elisabeth op de mishandelde Hendrina toetrad en vroeg: Wat scheelt ouw?". Moeizaam wist de oude vrouw eruit te brengen: "Jan Vercoijen en sijn wijff hebben mijn soo geslaegen, om soo sij zijde, datse ontovert wouden weezen en datse bloet van mijn woude hebben, en dat sij hadde geantwoort, ik en ken niet toveren en hebben sulcx nooijt gekunnen ofte ijmant van de meijne. Daarop sukkelde Hendrina richting Haagstraat, maar bij de winkel van Govert van der Linden op de hoek van de markt zeeg ze neer. Daar werd ze door haar broer Jan Hoevenaars met de kar opgehaald. Enkele dagen daarna overleed de oude vrouw. Doot in een stoel sittende trof men haar aan. Vóórdat het gehele dorp in opschudding werd gebracht door de begaane zwaere delicte van Jan Verkoijen, had de laatste met zijn gezin een goed heenkomen gezocht in Leende, waar hij buiten de jurisdictie van de rechtbank van Waaire en Valkenswaard viel. Op 26 juni 1738 werd Jan Jacob Heuvelmans alias Verkoyen en zijn huisvrouw bij verstek veroordeeld en vogelvrij verklaard. De vorster Jacob Uijthoven ging in alle herbergen dit vonnis publiceren. Het onttoverde gezin heeft zich, voor zover bekend, nooit meer in onze plaats vertoond.