Archeologische opgraving: Neerakker, Bakel

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Bakel Neerakker, opgraving 2009

Samenvatting

Naar aanleiding van de bouw van een nieuwe woonwijk ten zuiden van Bakel is archeologisch onderzoek verricht. Hierbij kwam een Foto's-0018.jpgNeerakker.jpg

Voorlopige resultaten opgraving Bakel, Neerakker

Tijdens het archeologisch onderzoek te Bakel, Neerakker, is een groot aantal grondsporen aangetroffen, alsmede archeologisch vondstmateriaal in de vorm van aardewerkscherven, natuur- en vuursteen, fragmenten dierlijk botmateriaal en enkele andere materiaalcategorieën. Het meest bijzonder is de hoeveelheid en kwaliteit van de grondsporen. Uit de ruim 5400 sporen die in het veld konden worden gedocumenteerd, zijn tijdens de uitwerking plattegronden gereconstrueerd van huizen, schuren en andere bijgebouwen. Met behulp van huistypologieën en aardewerktypologieën kon tijdens het veldwerk al worden gesteld dat er sprake is van bewoning in de IJzertijd en in de Volle of Late Middeleeuwen. Inmiddels heeft dendrochronologisch en 14C-onderzoek plaatsgevonden. De dateringen kunnen daarmee worden aangescherpt tot Vroege IJzertijd, globaal rond 800 voor Christus, en de Late Middeleeuwen, 12e-13e eeuw. IJzertijd Twee huizen, vijf schuren, één spieker en twee veekralen stammen uit de IJzertijd. Daarnaast zijn er enkele afvalkuilen uit deze periode. Eén huis en één schuur is bemonsterd voor fosfaatanalyse. De analyse voor de schuur heeft inmiddels plaats gevonden en het blijkt dat deze schuur niet is gebruikt om vee te stallen. De analyseresultaten voor het huis worden eind februari 2010 verwacht. Er wordt met spanning gewacht op de fosfaatanalyse, omdat dit IJzertijd huistype traditioneel wordt gezien als een woon-stalhuis. Deze aanname wordt nu voor het eerst in de Nederlandse archeologie getoetst en de fosfaatanalyse zal naar verwachting uitsluitsel geven over de daadwerkelijke functie en ruimtelijke indeling van dit huistype.

Veruit de meeste structuren stammen uit de Late Middeleeuwen. Het is mogelijk gebleken om een groot deel van een middeleeuwse nederzetting te reconstrueren. Er zijn vijf verschillende erven, die bestaan uit een huis, één of meerdere schuren, kleinere bijgebouwen en een waterput. Deze erven zijn gelegen aan doorgaande wegen (karrenpaden) en soms begrensd door perceelsloten. Het meest westelijke erf heeft een bijzonder karakter. Het erf is omgracht, heeft een indrukwekkende oprijlaan en waarschijnlijk toegang tot een waterweg. Transport over water was in de Middeleeuwen immers cruciaal omdat dat het gehele jaar door mogelijk was, in tegenstelling tot vervoer over land. Ook de bebouwing op dit erf is bijzonder. Er zijn in eerste instantie drie bewoningsfasen, die zich kenmerken doordat ze allemaal een uitzonderlijk grote boerderij en een grote schuur hebben. Daarnaast bevindt zich in elke fase een waterput en soms een enkel klein bijgebouwtje. De bewoners van dit erf voorzagen niet zelf in hun eigen onderhoud door middel van landbouw en veeteelt. Er is dus sprake van een elite. Dit kan enerzijds worden afgeleid uit de resultaten van met name het botanische onderzoek (macroresten en pollenanalyse), en anderzijds uit de grootte van de gebouwen en de erfinrichting. De grote schuren dienden om belasting in natura te innen en tijdelijk op te slaan. Archiefonderzoek lijkt er op te wijzen dat er mogelijk sprake is van een hof dat in bezit is van klooster Echternach, en is gesticht in 1161. Dit zou betekenen dat de belastingen in natura werden geïnd ten behoeve van dit klooster. Het archiefonderzoek is echter zeer tijdrovend en nog niet helemaal afgerond. De dateringen van het aardewerk komen overeen met een aanvangsdatering halverwege de 12e eeuw.

De bewoners van dit hoofderf bepaalden waarschijnlijk de infrastructuur en het landgebruik van een veel groter areaal. Het onderzoeksterrein wordt gedomineerd door een driehoekig perceel van vermoedelijk ca. 3 ha, waarbinnen Brabantse leem werd gewonnen. Dit hoofderf en de overige vier erven bevinden zich rondom dit leemwinningsperceel. Eén solitair huis bevindt zich eveneens buiten dit gebied. Het leemwinningsperceel wordt begrensd door sloten en er is hier tenminste één karrenpad te reconstrueren. Er zijn concrete aanwijzingen dat op één van de erven aan ijzerbewerking is gedaan. Een ander erf heeft eveneens een specifieke functie gehad. Dit erf is bemonsterd voor fosfaatanalyse, en uit de resultaten blijkt dat in de schuren geen vee is gestald. De vorm van de schuren wijst op ambachtelijke activiteiten. Van één grote schuur worden de resultaten van de fosfaatanalyse nog verwacht. De resultaten van deze analyse kunnen uitsluitsel geven over de voedseleconomie en de manier waarop veeteelt werd bedreven. Want ook hier geldt – net als bij de IJzertijd structuren – dat nooit eerder dergelijk onderzoek heeft plaats gevonden. Ten aanzien van de verschillende huistypen heeft de opgraving Bakel, Neerakker, nieuwe inzichten verschaft. Bekend zijn de bootvormige huizen van het type Dommelen, die regelmatig op middeleeuwse nederzettingsterreinen in Brabant worden aangetroffen. In plangebied Neerakker is slechts één bootvormig huis aanwezig. De overige huisplattegronden wijken af van wat we kennen uit andere opgravingen en de literatuur. De reden hiervoor is dat deze nederzetting relatief laat in de Middeleeuwen dateert. Er wordt doorgaans aangenomen dat vanaf ongeveer 1250 de huizen op stiepen of poeren worden gebouwd. Deze bouwwijze laat (net als bijvoorbeeld de moderne plaatfundering) geen archeologische sporen na, en daarom is er nauwelijks tot niets bekend over de vorm en de constructie van deze laatmiddeleeuwse huizen. Op het moment dat baksteen als bouwmateriaal wordt geïntroduceerd, verandert de dragende constructie ingrijpend, omdat de bakstenen muren onderdeel gaan uitmaken van de dakdragende constructie. Zowel de dateringen van de huisplattegronden in Bakel, als de vorm van de huizen – met zeer karakteristieke ingangspartijen – wijzen op een veranderende en veranderde bouwtraditie. Doordat de dragende constructie nog wel is ingegraven en dus archeologisch zichtbaar is, geeft de opgraving verrassend nieuwe aanvullingen op de huistypologie van de laatmiddeleeuwse Brabantse huizen.