Park en tuinen Kasteel Heeze

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken


Park en tuin Kasteel Heeze

Tuin- en parkaanleg, met onder meer moestuinmuur, schutting, tennishuisje, schappalen, console en hekwerken. De aanleg van de, voornamelijk uit bossen en landerijen bestaande, omgeving van kasteel Eymerick beperkte zich vóór 1665 waarschijnlijk tot enige rechthoekig op elkaar aansluitende paden ten zuidwesten van het gebouw.

In het ontwerp van het nieuwe kasteel was (wellicht eveneens door Pieter Post) ook een plan voor de omgeving opgenomen, dat voorzag in een streng symmetrische aanleg, geheel in overeenstemming met de stijl van het kasteel. In tegenstelling tot het bebouwingsplan werd het tuinontwerp wel geheel uitgevoerd, hetgeen een drastische ingreep betekende in de structuur van het gebied. Die ook thans nog in belangrijke mate aanwezige formele aanleg bestaat uit een rechthoekige gracht, die aan de frontzijde bestaat uit de waterloop van de rivier de Grote Aa en die een vrijwel vierkante aanleg omsluit, aldus een tweede omgrachting vormend, buiten het water rondom het oude kasteel. Alle waterlopen staan met elkaar in verbinding en worden gevoed door de riviertjes. Een tweetal sluisjes beheerst het waterniveau. Het kasteelterrein wordt omgeven door bossen, waarvan sommige een aanleg vertonen voor bewandeling (slingerpadenbossen) en andere die decoratief in het landschap zijn gesitueerd. Daartussen bevindt zich een aantal weilanden, zoals het weiland in de westhoek (achter de sluis aan de frontzijde) en het weiland aan de ZO-zijde bij de ijskelder, die een hoge visueel-landschappelijke waarde hebben en als zodanig ook zijn aangelegd.

Een opmeting uit het eind van de 18e eeuw, toen kasteel Heeze inmiddels in eigendom was overgegaan naar Jan Diederik van Tuyll van Serooskerken, geeft inzicht in de door Pieter Post ontworpen tuinen, waarop een geheel geometrische indeling is te zien en die zich ook buiten de omgrachting uitstrekt, met name ten noorden en ten zuiden van de Boslaan. De aanleg bestaat hoofdzakelijk uit een geometrisch laanpatroon, dat vanaf de tweede helft van de 17e eeuw successievelijk tot stand kwam en waarbinnen verschillende plantages van loof- en naaldhout werden aangelegd. Enige van de huidige lanen dateren nog uit die tijd.

Volgende bomen zijn bij de bomenstichting geregistreerd: - diverse soorten 1600-1840, waaronder: - zwarte moerbei uit 1600-1700, staat op binnenplaats kasteel; - beuk uit 1830-1840 staat aan begin oprijlaan; - beuk uit 1830-1840, staat in park voor de slotgracht aan de oprijlaan; - zilveresdoorn uit 1870-1880, staat aan noordkant kasteel in rij van 3 bomen.


Oprijlaan

De lange NW-ZO gerichte rechte, met klinkers bestrate oprijlaan vormde van oudsher de toegang vanuit het dorp tot het door drie rivieren omsloten gebied waar de kastelen in zijn gelegen en is ook thans nog een dominerend element in de buitenplaats. Aan weerzijden, deels omgaand langs de weilanden, ijzeren hekwerken. De laan was aan beide zijden geflankeerd door een rij bomen, die echter in 1917 werden gekapt om een beter uitzicht vanuit het kasteel te verkrijgen. Aan weerszijden van de oprijlaan bevinden zich thans de weiden van het kasteel, honderden meters naar achteren gelegen rondom begrensd door boompartijen die als coulissen fungeren. In de weiden staan enkele solitairen en enige boomgroepen.


Engelse landschapsstijl

Van een formele aanleg buiten de omgrachting is weinig meer te vinden. De boompartijen die in het zuiden, en oosten langs de gracht zijn te vinden deden vermoedelijk dienst als windsingels. Van een geometrisch lanenpatroon met name ten noorden en ten zuiden van de Boslaan, aangegeven op een opmeting uit ca 1795, dat vanaf de tweede helft van de 17e eeuw geleidelijk tot stand moet zijn gekomen is weinig meer te herkennen. In die tijd onderging het park, geïnspireerd door de nieuwe inzichten, wijzigingen volgens de Engelse landschapsstijl. Binnen de driehoek gevormd door de loop van de beide Aa's en de Boslaan werden in het bos slingerpaden aangelegd alsmede een kleine gevarieerde aanleg direct ten oosten van de buitengracht rondom een grillig gevormd weiland. Deze elementen die resp. "De Engelse Tuin" en "De Doolhof" werden genoemd, tezamen met boomgroepen en doorzichten gelden voor Brabant als zeer vroege voorbeelden van de opkomende Engelse landschapsstijl.


Nieuwe aanleg na 1900

In 1902 werd Samuel John van Tuyll van Serooskerken, neef van de in 1901 kinderloos gestorven freule Ursula, heer van Heeze en voerde een aantal wijzigingen aan huis en park uit, waarvan in het park de belangrijkste zijn de oprichting van de tuinmanswoning binnen de omgrachting direct ten noorden van het kasteel, de oprichting van het Jachthuis en de aanleg van het Ursulapark. Voor deze wijzigingen werd de hulp ingeroepen van de tuin-, park- en landschaparchitect Hugo Poortman. De aanleg van het Ursulapark, het huidige meer naar het zuidoosten gelegen slingerpadenbos, vond plaats tussen 1910 en 1920. Het zet zich daar voort in de Hubertesbossen, die eveneens en slingerpadenaanleg kennen.

Binnen de buitenomgrachting bevinden zich nog met verwijzing naar het oorspronkelijke ontwerp, rechthoekige vakken met haakse lanen en beukenhagen. Tussen de grachten aan de voorzijde van het kasteel een dubbele lintensingel. In het noordelijk gedeelte is een tuinmanswoning gebouwd; daaraan aansluitend bevindt zich een moestuin, die zich uitstrekt rond het huis, een kas en een siertuin, naar het zuiden toe overgaand in een boomgaard die een groot gedeelte van het oostelijk gedeelte in beslag neemt.


De zuidelijke tuin

Het zuidelijke gedeelte, waarin ook een tennisbaan is aangelegd, is als siertuin in gebruik. Het bevat gazons met perken, oranjebomen in kuipen en vruchtboomspillen langs muur en schutting. Langs de tennisbaan aan de noordzijde een loofsingel; de afscheiding aan de andere zijde is begroeid met aristolochia. In het midden van dit zuidelijke tuingedeelte een 18e eeuwse bakstenen moestuinmuur, in noordelijke en vervolgens in westelijke richting rondgaand, afgesloten en geleed door rechthoekige pijlers onder hardstenen afdekplaat. In zuidelijke en in westelijke richting gaat de muur over in een houten schutting op bakstenen fundament. De schutting is deels verdwenen. In het westelijk gedeelte een halfrond tennishuisje, begin 20e eeuw, met naar achteren afhellend plat dak, geprofileerde schoren op gecementeerde bakstenen fundament. Ernaast een ballenkast in dezelfde stijl.


Binnenplaats

Op de binnenplaats van het kasteel bevindt zich in het midden een perk met daaromheen een beklinkerde weg. In het perk 6 schamppalen met kettingen (19e eeuw) en, centraal een natuurstenen console met afdekplaat en ijzeren kelkvormige vaas in Lodewijk XIV-stijl, laat 19e eeuw. Langs de binnenzijde van het frontgebouw een rij linden. De dubbele hekken ter weerzijden van de binnenplaats geven toegang tot twee bakstenen rondboogbruggen, 18e eeuw, over de binnengracht, die naar de deeltuinen leiden.


De oostzijde

Aan de oostzijde nabij de ijskelder een toegangshek tot het Engelse bos: dubbel houten spijlenhek met rijk siersmeedijzeren beslag in landelijke Engelse stijl, voorzien van twee vleugelstukken; begin 20e eeuw, wellicht door Poortman ontworpen. Een toegangshek met hekvleugels in dezelfde trant bevindt zich aan het begin van de lindensingel op de noordelijke hoek. Het hek heeft bakstenen pijlers en naar de gracht smeedijzeren vleugelstukken. De langs twee zijden van de gracht lopende singel wordt in de zuidhoek afgesloten door een ijzeren hek met bakstenen pijlers van na WO II, dat als zodanig thans voor de bescherming van ondergeschikt belang is.

Deze tuin maakt deel uit van historische buitenplaats Heeze.


Uit Heemkronijk:

In het heemkundeblad De Heemkronyk staat een uitstekend artikel over de tuin van kasteel Heeze, alsmede het interieur. Het artikel gaat in op de Engelse landschapsstijl, de stijl waarin deze tuin is ontworpen: ‘In de tweede helft van de achttiende eeuw werd in Engeland bij het ontwerpen van tuinen een nieuwe stijl ontwikkeld, de zogenaamde landschapsstijl. Men streefde hierbij naar een zodanige vormgeving dat een natuurlijke en spontane indruk werd gewekt. De vorm van vijvers, de groepering van bomen, struiken en bloemen en het verloop van de paden moesten bijdragen aan deze indruk. Tuinen die op deze manier worden ontworpen, zijn in beweging en wekken, zowel door het terrein als de beplanting, de indruk van een golvende omgeving.’

In dit artikel is tevens een afbeelding en natuurlijk verwijzing te vinden naar een belangrijke bron voor de aanleg van de tuinen van kasteel Heeze: een historische kaart uit 1798 door G. Praalder. Over de tuinaanleg bij kasteel Heeze vinden we in dit artikel het volgende: ‘Toen Pieter Post het ontwerp maakte voor het nieuwe kasteel, ontwierp hij ook de bijbehorende tuinen. Dit ontwerp werd grotendeels uitgevoerd en omvatte tuinen met een geometrische opzet. Er was een aantal vierkante en rechthoekige vakken voorzien binnen een grote rechthoek, met op de hoeken vier boomgaarden. In dezelfde tijd dat Jan Diederik en Johanna Catharina het kasteel lieten moderniseren, werd er opnieuw aan de tuin gewerkt. In 1798 bestelde men een groot aantal bomen (…). Het resultaat van de werkzaamheden vinden we terug op een opmeting van de tuinen uit circa 1798 door de Utrechtse landmeter G. Praalder. Behalve de door Post ontworpen tuinen en een grote aanleg in een geometrisch patroon uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, bevat de kaart twee onderdelen die moeten stammen uit de tijd van de opmeting. Het gaat hier wellicht om de vroegste voorbeelden van de landschapsstijl in Noord-Brabant. Het eerste, De Engelse Tuin, bestaat uit een aanleg van slingerpaden in vroege landschapsstijl binnen de driehoek gevormd door de loop van de beide Aa's en de Boschlaan. Het tweede, De Doolhol, is een kleine gevarieerde aanleg rond een grillig gevormd weiland ten oosten van de buitengracht. In het huidige landschap zijn diverse elementen nog steeds te herkennen.’


Levensstijl

Behuizing en tuin waren kenmerkende aspecten van de levensstijl van de elite. Een ander belangrijk aspect was de inrichting van het woonhuis. De familie deed niet alleen ook op het gebied van tuinaanleg mee aan de nieuwste mode, ook waren zij modegevoelig voor interieurstijlen. ‘Het kasteel zelf was omgracht en achter het huis Emmerik was een brede langwerpige vijver aangelegd. Om de gebouwen en de gracht heen waren in een Uvorm rechte tuinen aangelegd, die geheel werden omgeven door een vierkante gracht. In de 18de eeuw zou van die tuinen een groot park worden gemaakt met bossen, dreven en kronkelende paden. De twee bruggetjes naar de tuinen, die aan de noord- en de zuidzijde waren geprojecteerd, werden eveneens uitgevoerd (…) Zij liet omstreeks 1798 tuinarchitect G. Praalder komen, die zij opdracht gaf om een wandelpark te realiseren achter het kasteel in oostelijke richting. Het park zou zowel rechte lanen met bomen gaan bevatten, als ook kronkelende paden. Rondom de grachten van het kasteel zouden bomen worden geplant langs brede wandelpaden. Een dergelijke tuin werd aangeduid als "Engelse tuin". Het ontwerp, dat van omstreeks 1798 dateert, is ongetwijfeld uitgevoerd, aangezien diverse elementen nog steeds in het landschap herkenbaar zijn.’

Zie tekening van tuinarchitect G. Praalder van omstreeks 1798 voor de aanleg van het park bij het kasteel te Heeze (J.C.G.W. Coenen, Heeze : geschiedenis van een schilderachtig dorp (Heeze 1998), p. 154-155).


Romantiek

Aan het einde van de 18e en 19e eeuw doet de Romantiek zijn intrede. De Romantiek kan worden opgevat als een protestbeweging tegen de moderniteit, tegen het rationalistische en materialistische wereldbeeld van de Verlichting. Het wereldbeeld van de Romantiek kwam tot uitdrukking in de Engelse landschapsstijl (Engelse tuin), waarin de klassieke en rationalistische stilering van het landschap plaatsmaakte voor het "natuurlijk" bos. De Engelse tuin in Heeze is een vroeg voorbeeld van deze romantische landschapsstijl. Volgens de Engelse landschapsstijl moest alles zo natuurlijk mogelijk zijn, de natuur moest organisch en weelderig kunnen groeien. Het was een reactie op de Franse landschapsstijl die uitging van een open landschap met veel rechtlijnige heggen en strakke rechte lijnen, van tuinen en parken gekenmerkt door symmetrische en geometrische patronen. Deze Franse stijl hangt samen het zogeheten mechanistische wereldbeeld van de Verlichting. De taal van de natuur was wiskundig van aard en de wereld, die als een machine werd opgevat, moest hiervan een afspiegeling zijn. Een andere term die wordt gebruikt om deze wereldbeschouwing mee te duiden is ‘esprit géométrie’, ofwel ‘geometrische geest.’