Leende, Strijp

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Leenderstrijp

De naam Stripe, Strijpe en soms Streep wijst op de betekenis van het woord Strijp. Het gaat hier om langgerekte percelen grond, die ook wel strepen worden genoemd. Dergelijke percelen komen heel veel voor op de oude open akkers, niet alleen hier in Strijp, maar in heel Zand-Brabant en daarbuietn Als plaatsnaam komt Strijp onder andere voor in Eindhoven vanaf 1225 en als gehuchtnaam in Aarle-Rixtel bij het kasteel Croij. In Leende komen we onder andere het toponiem de Langakkers tegen, dat feitelijk hetzelfde is als ‘streep, strijp’.


Ouderdom

Zowel Heeze als Leende hebben waarschijnlijk een vroegmiddeleeuwse nederzetting gehad. De Vroegmiddeleeuwse nederzetting in Leende moet worden gezocht op de hoger gelegen akkerlanden en in het ondergestoven landbouwgebied ten westen van Leenderstrijp: ‘In Leende is een deel van de oorspronkelijke nederzetting door de verdroging in de Late Middeleeuwen verdwenen. Die verdroging leidde daar tot stuifzanden, die uiteindelijk het oude landbouwgebied bedekten. Wel werden sporen van Merovingische grafvelden teruggevonden, die kunnen wijzen op een naburige nederzetting uit de 7de of 8ste eeuw. Helaas zullen deze nederzettingssporen grotendeels verloren zijn gegaan, omdat tijdens de ontginningen in de dertiger jaren veel van de ondergrond werd verstoord, zodat daar sporen van huisplattegronden moeilijk te vinden zullen zijn. De nog aanwezige sporen zitten onder de dikke esgronden verborgen.’


Structuur

Leenderstrijp heet op de kadasterkaart van 1830 kortweg Strijp, zoals het nu ook weer genoemd wordt. Centraal in de nederzetting lag de 400 meter lange Strijperstraat, op zo’n 300 meter afstand van de beek de Strijper Aa. Aan de zuidzijde. Waar het kadaster Strijp Gehucht” noteerde, splitst die straat in 4 uiteen waaierende banen waaraan ook boerderijen staan. In de uitwaaiering komen meerdere driehoekige pleintjes voor. Het geheel omvat ruim 50 boerderijen en huizen. Strijp heeft ook een kapel, maar die staat 700 meter ten westen van de wegensplitsing, in de akker en haast aan de oude heiderand. Dit gehucht van Leende zou vooral tot ontwikkeling zijn gekomen in de 18e eeuw. De structuur van verspreid staande boerderijen tussen het Leenderbos en de Strijper Aa, gelegen aan enkele elkaar kruisende wegen, is opmerkelijk gaaf bewaard gebleven.

Een van de genoemde driehoeken heet het 'Kaetsveld'. Dit wordt als het centrum van deze aloude buurtschap gezien. Het 'Kaetsveld' is een driehoekig pleintje, ook wel ‘plaetse’ genoemd. De ‘plaetse’ of ‘heuvel’ is karakteristiek voor de Brabantse akkerdorpen en bestaat uit een driehoekige, openbare ruimte. Deze ruimte deed oorspronkelijk dienst als gemeenschappelijke verzamelplaats voor het vee. De driehoekige vorm heeft vermoedelijk een functionele betekenis gehad: het vee werd door de wigvormige uiteinden naar de weide- of heidegronden gedreven en kwam daar ’s avonds weer terug. Het was tevens een ontmoetingsplek voor de dorpelingen, om zaken te bespreken, om te buurten.


Valkeniers

In het verleden waren er meerdere gebieden waar men de valkerij beoefende, zoals Waalre en Leenderstrijp. De valkeniers van Leenderstrijp werkten eveneens aan de hoven in Europa. Veel van zijn vroegere rijkdom heeft Strijp te danken van de ‘Groote heiden’ in het westen. Tot aan het begin van deze eeuw was deze heide eigendom van de heer van Heeze en Leende. Niet alleen graasden daar de schapen van de boeren, maar ook werden er door de Strijper valkeniers de valken afgericht voor de jacht. In de Zaalstraat te Strijp heeft de bekende valkenier Francis Royaers gewoond. Philips baron van Leefdaal, heer van Waalwijk en Beek bij Aarle, vermeldt rond 1645 over Leende: 'sijnde eene vermaerde pleatse door de valckenieren, die daar veele wonen ende bij alle vorsten en princen de gansche weerelt door, jae bij den Turckschen keiser selfs gaan dienen.’

In de omgeving van Leende en Leenderstrijp werden vele valken gevangen voor de vorsten in Europa. Het betrof over het algemeen slechtvalken. Voor de grotere valken trok men naar het hoge noorden. Zo reisden Strijpse valkenvangers voor de witte geervalk naar IJsland, in die tijd een immense onderneming. De grauwe geervalk werd gevangen in Noorwegen en Zweden. Valkeniers waren bepaald niet onbemiddeld, ze beschikten vaak over veel geld dat zij bij verschillende gemeenten tegen een hoge rente uitzetten.