Leende, Legge Hasselsvennen

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Legge Hasselsvennen

Valkerij

De vroegere heidevelden ten oosten van de Tongelreep hebben in het verleden een belangrijke rol gespeeld voor het vangen van valken. Deze valken werden afgericht voor de jacht op vogels, zoals reigers en patrijzen, en op kleine zoogdieren, zoals hazen, Na het africhten werden ze verkocht aan de hoge elite van toendertijd. Vooral de Europese vorstenhuizen waren belangrijke afnemers van de in de Brabantse heiden gevangen valken. Zo werden er valken verkocht aan de hoven van onder andere Wenen, Londen en Madrid. De Brabantse valkenvangers (ook wel tobbers of leggers genaamd) bouwden in de loop van enkele eeuwen een internationale reputatie op. Dat zij geen tobbers waren in de betekenis van nu blijkt uit het feit dat zij door de omgang met de adelstand evolueerden tot de locale dorpselite. De handel in afgerichte valken leverde een dik belegde boterham op: sommige valken leverden een prijs op vergelijkbaar met die van de betere renpaarden nu; historische bronnen vermelden zelfs geldleningen door tobbers aan gemeentebesturen.


Leenderstrijp

In het onderzoeksgebied werden minstens vanaf de 16e eeuw valken gevangen. In de 17e eeuw was Leenderstrijp een belangrijk centrum voor valkenvangers, later werd dit Valkenswaard. In het onderzoeksgebied gebeurde de valkenvangst alleen in de trektijd van de valk, de herfst, de jacht duurde tot oktober/november. In het begin van deze eeuw werden er gemiddeld per week 2 valken gevangen, gemiddeld per herfst 17. Het ging hier om de slecht- of edelvalk (Falco peregrinus peregrinus). Deze trok dan, vaak individueel, vanuit het broedgebied in onder andere Noorwegen over de Noordwesteuropese laagvlakte naar het diepe zuiden in Afrika.


Hoe werkt het vangen?

De meest geschikte plaatsen voor het vangen van valken, en dus van de leggen, waren eenzame relatief hoog gelegen open plaatsen in de heide tussen enkele vennen. Het was belangrijk dat er geen mensen in de omgeving vertoefden, aangezien deze valken afschrokken. Door de aanwezigheid van wilde eenden, een voedselbron voor migrerende valken, waren vennen een wezenlijk onderdeel van de legge. Binnen het onderzoeksgebied lagen oorspronkelijk twee leggen: een tussen de Hasselsvennen, en een tweede 3 km ten zuidoosten daarvan, tussen de Klotvennen, de Strijper Heg en het Turf water. Ook Juist ten noorden van het onderzoeksgebied, ten noorden van de Vloeiweide, bij Valkenhorst, 3 km ten noorden van de Hasselsvennen lag een legge, Deze drie leggen werden voor het laatst gebruikt door de in zijn branche in Europa vermaarde Karel Theodoor Mollen (1854-1935), de laatse traditionele Nederlandse tobber. Alleen van de legge bij Valkenhorst zijn gegevens over de ouderdom bekend: deze werd aangelegd omstreeks 1725 en werd voor het laatst gebruikt in 1926 (een intervieuw met Karel Theodoor Mollen gepubliceerd in de Nieuwe Eotterdamsche Courant van 3, 4, 10 en 11 oktober 1931). Vermoedelijk werden leggen generaties lang gebruikt door eikaar opvolgdende familieleden van tobbers. Door ontginningen, onder andere van het Leenderbos, werden leggen ongeschikt voor gebruik. Alleen tussen de Hasselsvennen zijn er nog overblijfselen van een legge bewaard, op de andere plaatsen zijn deze verdwenen.


Legge Hasselsvennen

De legge tussen de Hasselsvennen was er een van het dubbel werkende type, een uit minder geavanceerde typen geevolueerde legge, in gebruik sinds het begin van de 19e eeuw. Naast een tobhut bestond de legge tussen de Hasselsvennen uit twee handwerken, drie tobroeden en twee klapnetten en twee duivenkotten (zie afbeelding). Vanuit de tobhut konden de verschillende delen met behulp van draden bediend worden. De tobhut was een uit plaggen opgebouwde ronde schuilhut voor de tobber met een diameter van buiten circa 4 m en binnen circa 3 m. Gedurende de herfst werd de tobhut voor zonsopgang betrokken en weer verlaten om circa 16.00 uur. Het was belangrijk de tobhut voor het licht werd te betrekken om eventueel reeds in de nabijheid zijnde wilde valken niet af te schrlkken.

Uitleg legge.jpg Afbeelding: Reconstructle van de ligging van de afzonderlijke onderdelen van de legge tussen de Hasselsvennen. Naar N. Arts 1987.

Tobhut

Wat er nu nog van de tobhut resteert is een nog circa 80 cm hoge wal van met lang gras begroeide plaggen, gelegen op het hier hoogste punt in de heide tussen de Hasselsvennen (zie afbeelding). De ligging van de tobhut is vanaf de Budelse Baan zichtbaar als een door lang gras begroeid heuveltje. De vloer van de tobhut was circa 50 cm in de bodem ingegraven en in de zuidoostelijke zijde was de ingang, hier nog steeds goed herkenbaar door een opening in de wal van plaggen. De plaats van de ingang werd gecamoufleerd door takken brem, andere bronnen vermelden een afdekking van de ingang met een rietmat. In de noordwestelljke zijde, in de kijkrichting van aankomende valken en, van andere delen van de legge, bevonden zich enkele kijkgaten met uitzicht op de beide handwerken. Door deze kijkgaten liepen de in totaal 7 draden waarmee de afzonderlijke onderdelen van de legge bediend konden worden, De dakconstructie van de tobhut bestond uit een met plaggen afgedekt houten karrewiel, De plaggen steunden behalve op het karrewiel zelf ook op houtJes die tussen de assen van het karrewiel waren aangebracht, Voor ventilatie konden plaggen van het dak verwijderd worden. Deze dakconstructie steunde niet op de wal van plaggen, maar op een zestal houten palen langs de wand van de tobhut, Tussen enkele van deze palen bevonden zich de kijkgaten, Andere bronnen vermelden een middenpaal in de hut door de as van het karrewiel, Het enige meubel in de binnen slechts 150 cm hoge tobhut was een lage bank.

Tobhut Hasselsvennen.jpg Afbeelding: De tobhut van plaggen bij de Hasselsvennen, nog herkenbaar aan de boompjes met hek eromheen.