Landgoed Cranendonck

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Landgoed Cranendonck

Landgoed/landgoedachtig gebeid met park/tuin, eikenlanen, klinkerwegen, loofbossen en landbouwgronden, gelegen aan de Buulder Aa. Het landgoed is ontstaan uit het middeleeuwse kasteelcomplex, dat voor het eerst wordt genoemd in 1270. Het kasteel was zetel van de heerlijkheid Cranendonck. Het kasteel werd in 1673 door de Fransen verwoest. In 1899 werd het landhuis Cranendonck gebouwd. In 1938 werd het landhuis verbouwd tot gemeentehuis van de toenmalige gemeente Maarheeze. Het voormalige kasteelterrein wordt nog deels omgeven door een (restant van een) gracht. In het gebied staan enkele monumentale gebouwen, waaronder het landhuis/voormalige gemeentehuis (1899-1938) en een voormalige proefboerderij van het langgeveltype (1949). In het gebied diverse oude bomen, waaronder beuken, lindes en platanen.


Werkverschaffingskamp

De geschiedenis van dit landgoed kent een bijzonder hoofdstuk met als titel Werkverschaffingkamp Cranendonck. In de crisisjaren, tussen 1930 en 1940, heerste er in Nederland grote werkeloosheid. Een kwart van de beroepsbevolking was werkeloos. Er waren geen sociale voorzieningen en iemand die geen werk had, had geen inkomen. In veel kleine dorpen op het platteland had men wel een armenbestuur, dat bestond uit vooraanstaande personen uit het dorp. Onder impuls van burgemeester R. H. van Schaik werd in 1938 het landgoed Cranendonck aangekocht.

Het doel van de aankoop van het landgoed was in eerste instantie: werkverschaffingsobject en het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen. Pas in tweede instantie werd besloten om de villa om te bouwen tot gemeentehuis. AI vrij snel na de aankoop van Cranendonck in 1938, werd tegen de schuur van de Cranendoncksehoef een werkverschaffingkamp gebouwd. In dit kamp werden plusminus 40 werkeloze mannen uit Schiedam en omgeving ondergebracht. Allerlei beroepen waren er vertegenwoordigd, zoals bakkers, slagers, tuinders, bouwvakkers enz. Eens in de veertien dagen mochten de mannen een weekend naar huis. De mannen moesten de woeste gronden en heide ontginnen en andere, al ontgonnen, ongelijk liggende percelen, herontginnen, d.w.z. gelijk maken. Alles gebeurde met de hand, dus met de schop en met behulp van zogenaamde kiepwagentjes, die liepen over zelf gelegde rails (smalspoorlijn). De lege en volle kiepwagentjes werden door de mannen zelf geduwd. Ze werkten twaalf uur per dag en op zaterdag tot één uur in de middag. De grond moest minimaal 40 cm worden omgespit en los gemaakt. Dat spitten, ombanken, moest zodanig gebeuren dat de vruchtbare grond (de bouwvoor) boven bleef. De mannen beurden voor dit zware werk elf gulden per week. Het doel van de ontginning was meer landbouwgrond te verwerven, want daar was toen een groot gebrek aan. Op de plattegrond in het heemkundeartikel zijn de percelen aangegeven die men ontgonnen of geëgaliseerd heeft.

In 1941 werd het werkverschaffingkamp omgebouwd tot een soort asielzoekers centrum. Het kamp werd van 1941 tot 1944 bewoond door Duitse vrouwen en echtparen met kinderen. Dit waren Duitse vrouwen die getrouwd waren of waren geweest met Nederlandse mannen. Deze mensen moesten uit Duitsland vluchten omdat ze vanwege hun huwelijk met een Nederlander niet meer geaccepteerd werden of zelfs bedreigd. In 1947 werd het opvangcentrum omgebouwd tot lagere landbouwschool.