Opgravingen Betonson in Son: verschil tussen versies
Regel 8: | Regel 8: | ||
In de loop van de late ijzertijd verdween de bewoning op het terrein. Vermoedelijk in de 2e eeuw na Chr., in de midden-Romeinse tijd, vestigden zich weer mensen binnen het plangebied. De resten uit de Romeinse tijd concentreren zich met name op de allerhoogste delen van het plangebied, en is ruimtelijk gezien (vrijwel) gescheiden van die uit de ijzertijd. De vindplaats bestaat uit de plattegronden van minstens elf huizen van het type Alphen-Ekeren, die elkaar deels overlappen dan wel vlak naast of achter elkaar gelegen zijn. In feite is sprake van enkele huizen die door de tijd heen een aantal maal op korte afstand van de oude woningen herbouwd zijn. Het zou kunnen gaan om vier gelijktijdige boerderijen, maar zeker is dat niet omdat een groot deel van de nederzetting buiten de opgegraven delen ligt. De oriëntatie van de huisplattegronden uit de Romeinse tijd is gelijk aan die uit de midden ijzertijd. In vier huizen zijn verdiepte staldelen terug gevonden. Het gaat hier om potstallen waarvan de vulling bestaat uit beekdalplaggen die in één keer opgebracht zijn, en daarna verrijkt zijn met bewoningsafval. In de stallen werden hoefdieren gehouden. Er zijn ook een spieker en een rechthoekig bijgebouw met middenstijlen gevonden. Het geringe aantal plattegronden van bijgebouwen staat in schril contrast met dat uit de ijzertijd. Overige sporen uit deze periode bestaan uit kuilen. Van de vindplaats is een grote hoeveelheid vondstmateriaal geborgen, dat hoofdzakelijk werd aangetroffen in de verdiepte staldelen. Het gaat hier om grote hoeveelheden aardewerk en grofkeramiek, maar ook om glas, ijzeren gebruiksvoorwerpen, slijp- en maalstenen en vuurmakers. Enkele noemenswaardige voorwerpen zijn een bronzen armband en een kopje van een beeldje van een moedergodin. In de nederzetting werden paarden, runderen en varkens gehouden. Tevens werd er ijzer bewerkt, waarbij het gaat om smeedactiviteiten, vermoedelijk voor eigen voorziening. Het smeedafval is gedumpt in de staldelen. In de voedingseconomie van de nederzetting speelden emmer, rogge en mogelijk gerst en/of spelt en rogge een rol. Gezien de grote hoeveelheid grofkeramiek kwamen in de nederzetting zeer waarschijnlijk gebouwen met pannendaken voor. Daarnaast zijn ook spijkers, vensterglas en fragmenten van mogelijk met witkalk of pleister afgewerkte wanden gevonden. Rond het centrum van Son bestaat een concentratie van vindplaatsen waar Romeins grofkeramiek, vensterglas en ook bouwmateriaal van natuursteen voorkomt. Dát wijkt enigszins af van wat gangbaar is op Brabantse vindplaatsen en wijst op een groter regionaal belang van Son in die tijd. | In de loop van de late ijzertijd verdween de bewoning op het terrein. Vermoedelijk in de 2e eeuw na Chr., in de midden-Romeinse tijd, vestigden zich weer mensen binnen het plangebied. De resten uit de Romeinse tijd concentreren zich met name op de allerhoogste delen van het plangebied, en is ruimtelijk gezien (vrijwel) gescheiden van die uit de ijzertijd. De vindplaats bestaat uit de plattegronden van minstens elf huizen van het type Alphen-Ekeren, die elkaar deels overlappen dan wel vlak naast of achter elkaar gelegen zijn. In feite is sprake van enkele huizen die door de tijd heen een aantal maal op korte afstand van de oude woningen herbouwd zijn. Het zou kunnen gaan om vier gelijktijdige boerderijen, maar zeker is dat niet omdat een groot deel van de nederzetting buiten de opgegraven delen ligt. De oriëntatie van de huisplattegronden uit de Romeinse tijd is gelijk aan die uit de midden ijzertijd. In vier huizen zijn verdiepte staldelen terug gevonden. Het gaat hier om potstallen waarvan de vulling bestaat uit beekdalplaggen die in één keer opgebracht zijn, en daarna verrijkt zijn met bewoningsafval. In de stallen werden hoefdieren gehouden. Er zijn ook een spieker en een rechthoekig bijgebouw met middenstijlen gevonden. Het geringe aantal plattegronden van bijgebouwen staat in schril contrast met dat uit de ijzertijd. Overige sporen uit deze periode bestaan uit kuilen. Van de vindplaats is een grote hoeveelheid vondstmateriaal geborgen, dat hoofdzakelijk werd aangetroffen in de verdiepte staldelen. Het gaat hier om grote hoeveelheden aardewerk en grofkeramiek, maar ook om glas, ijzeren gebruiksvoorwerpen, slijp- en maalstenen en vuurmakers. Enkele noemenswaardige voorwerpen zijn een bronzen armband en een kopje van een beeldje van een moedergodin. In de nederzetting werden paarden, runderen en varkens gehouden. Tevens werd er ijzer bewerkt, waarbij het gaat om smeedactiviteiten, vermoedelijk voor eigen voorziening. Het smeedafval is gedumpt in de staldelen. In de voedingseconomie van de nederzetting speelden emmer, rogge en mogelijk gerst en/of spelt en rogge een rol. Gezien de grote hoeveelheid grofkeramiek kwamen in de nederzetting zeer waarschijnlijk gebouwen met pannendaken voor. Daarnaast zijn ook spijkers, vensterglas en fragmenten van mogelijk met witkalk of pleister afgewerkte wanden gevonden. Rond het centrum van Son bestaat een concentratie van vindplaatsen waar Romeins grofkeramiek, vensterglas en ook bouwmateriaal van natuursteen voorkomt. Dát wijkt enigszins af van wat gangbaar is op Brabantse vindplaatsen en wijst op een groter regionaal belang van Son in die tijd. | ||
+ | [[Bestand:Betonson2.jpg]] | ||
Afbeelding: Sporen van een Romeinse huis. De jalons liggen langs de noordelijke lange wand. Op de achtergrond, waar het opgravingsteam staat, is de verdiepte stal zichtbaar. De pijlen geven de twee tegenover elkaar liggende ingangen aan. | Afbeelding: Sporen van een Romeinse huis. De jalons liggen langs de noordelijke lange wand. Op de achtergrond, waar het opgravingsteam staat, is de verdiepte stal zichtbaar. De pijlen geven de twee tegenover elkaar liggende ingangen aan. | ||
Huidige versie van 15 feb 2019 om 11:37
Opgravingen Betonson in Son
BAAC bv heeft tussen 10 februari en 5 april 2016 in opdracht van VN OG I b.v. een opgraving uitgevoerd in het plangebied Betonson te Son. De aanleiding voor het archeologisch onderzoek was de voorgenomen herontwikkeling van het hier gelegen bedrijventerrein. Het plangebied was jarenlang als betonfabriek in gebruik geweest, maar deze is inmiddels gesloopt. In het ca. 15,92 ha grote plangebied is inmiddels een grote expeditie hal gebouwd met daaromheen laadkuilen, wegen, nutsvoorzieningen, groenstroken en waterpartijen. Ter fundering van de hal zijn poeren en balken geplaatst. In overleg is besloten om de archeologische waarden daar waar dat mogelijk is te behouden in de bodem door ophoging, maar daar waar dat niet mogelijk is, om deze op te graven. Tijdens het onderzoek is in totaal een oppervlakte van bijna 3 ha onderzocht. Het plangebied ligt op de overgang van een van oorsprong hoger gelegen dekzandrug naar het laag gelegen beekdal van de Groote Beek. Tegenwoordig zijn nog maar weinig reliëfverschillen te zien, omdat de laaggelegen delen van het terrein sterk zijn opgehoogd. De bodem ter plaatse bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden, met een humeus dek dat een wisselende dikte heeft. Onder het humeuze dek is een oude akkerlaag aanwezig. Het gebied was in de nieuwe tijd tot aan de bouw van de fabriek in gebruik als landbouwgrond. Door de landerijen heen liepen wegen (waaronder de doorgaande weg van St. Oedenrode naar Woensel), waarlangs enkele woningen lagen. Een van deze woningen staat bekend als de boerderij van Rooijakkers. De geschiedenis van deze woonplaats gaat volgens historische bronnen terug tot de 17e eeuw. Uit het archeologisch onderzoek blijkt, dat plangebied Betonson een lange bewoningsgeschiedenis kent. De eerste archeologisch aantoonbare gebruiksfase dateert uit het (laat-)mesolithicum. Daarna vond achtereenvolgens in verschillende fasen in de bronstijd, ijzertijd, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd bewoning plaats. In feite eindigde de laatste bewoning in het plangebied in 1971, toen de boerderij van Rooijakkers werd ontmanteld ten behoeve van de uitbreiding van de betonfabriek.
De resten uit het laat-mesolithicum bestaan uit enkele artefacten van vuursteen die hoofdzakelijk gevonden zijn in jongere sporen en lagen. Duidelijke aanwijzingen voor gebruik van het terrein in het neolithicum zijn niet gevonden. Pas in de vroege bronstijd (vanaf ca. 1900 voor Chr.) vonden er weer activiteiten plaats op het terrein. In het zuiden van de opgraving is een kuil met aardewerk en natuursteen uit deze periode gevonden. Dit is het enige spoor binnen de opgraving dat met zekerheid uit de bronstijd dateert. Het gaat onder andere om wikkeldraadaardewerk en touwversierd aardewerk en scherven met graniet als verschralingsmiddel. De analyse van het aardewerk laat zien, dat de bewoning vermoedelijk rond 1700 voor Chr. eindigde. De kuil is gevonden op een van nature hoog gelegen terrein. Na het verdwijnen van de (schaarse) bronstijd-bewoning rond 1700 voor Chr. vestigden zich pas weer in de midden ijzertijd (ca. 500 tot 300 voor Chr.) mensen binnen het plangebied. Uit deze periode stammen de plattegronden van wel twaalf huizen met daartussen en daarom heen een zwerm van vele bijgebouwen, spiekers, tritsen en kuilen en vondsten van handgevormd aardewerk en een stuk versinterde leem. De bewoning vond plaats in een van nature redelijk hoog gelegen gebied, maar niet in de allerhoogste delen. De twee bewoningzones lijken landschappelijk gezien van elkaar te worden gescheiden door een (natuurlijke) laagte, waarin geen sporen of vondsten zijn aangetroffen. Opvallend is verder, dat de oriëntatie van de gebouwen de loop van de Groote Beek lijkt te volgen. Van de twaalf huisplattegronden uit de ijzertijd kunnen er met zekerheid negen aan het type Haps / Oss-Ussen 4 worden toegeschreven. De huisplattegronden liggen dicht bij en achter elkaar. In feite is sprake van enkele huizen die door de tijd heen nabij de oude woning herbouwd zijn. Om hoeveel gelijktijdige huizen het gaat, is niet te achterhalen. Afzonderlijke erven zijn namelijk niet te reconstrueren. Bij negen huisplattegronden en een gebruiksduur van de nederzetting van zo’n 200 à 250 jaar kan het gaan om minimaal twee gelijktijdige erven (ervan uitgaande dat een huis na een generatie, zo’n 50 jaar, werd herbouwd). In de loop van de late ijzertijd verdween de bewoning op het terrein. Vermoedelijk in de 2e eeuw na Chr., in de midden-Romeinse tijd, vestigden zich weer mensen binnen het plangebied. De resten uit de Romeinse tijd concentreren zich met name op de allerhoogste delen van het plangebied, en is ruimtelijk gezien (vrijwel) gescheiden van die uit de ijzertijd. De vindplaats bestaat uit de plattegronden van minstens elf huizen van het type Alphen-Ekeren, die elkaar deels overlappen dan wel vlak naast of achter elkaar gelegen zijn. In feite is sprake van enkele huizen die door de tijd heen een aantal maal op korte afstand van de oude woningen herbouwd zijn. Het zou kunnen gaan om vier gelijktijdige boerderijen, maar zeker is dat niet omdat een groot deel van de nederzetting buiten de opgegraven delen ligt. De oriëntatie van de huisplattegronden uit de Romeinse tijd is gelijk aan die uit de midden ijzertijd. In vier huizen zijn verdiepte staldelen terug gevonden. Het gaat hier om potstallen waarvan de vulling bestaat uit beekdalplaggen die in één keer opgebracht zijn, en daarna verrijkt zijn met bewoningsafval. In de stallen werden hoefdieren gehouden. Er zijn ook een spieker en een rechthoekig bijgebouw met middenstijlen gevonden. Het geringe aantal plattegronden van bijgebouwen staat in schril contrast met dat uit de ijzertijd. Overige sporen uit deze periode bestaan uit kuilen. Van de vindplaats is een grote hoeveelheid vondstmateriaal geborgen, dat hoofdzakelijk werd aangetroffen in de verdiepte staldelen. Het gaat hier om grote hoeveelheden aardewerk en grofkeramiek, maar ook om glas, ijzeren gebruiksvoorwerpen, slijp- en maalstenen en vuurmakers. Enkele noemenswaardige voorwerpen zijn een bronzen armband en een kopje van een beeldje van een moedergodin. In de nederzetting werden paarden, runderen en varkens gehouden. Tevens werd er ijzer bewerkt, waarbij het gaat om smeedactiviteiten, vermoedelijk voor eigen voorziening. Het smeedafval is gedumpt in de staldelen. In de voedingseconomie van de nederzetting speelden emmer, rogge en mogelijk gerst en/of spelt en rogge een rol. Gezien de grote hoeveelheid grofkeramiek kwamen in de nederzetting zeer waarschijnlijk gebouwen met pannendaken voor. Daarnaast zijn ook spijkers, vensterglas en fragmenten van mogelijk met witkalk of pleister afgewerkte wanden gevonden. Rond het centrum van Son bestaat een concentratie van vindplaatsen waar Romeins grofkeramiek, vensterglas en ook bouwmateriaal van natuursteen voorkomt. Dát wijkt enigszins af van wat gangbaar is op Brabantse vindplaatsen en wijst op een groter regionaal belang van Son in die tijd.
Afbeelding: Sporen van een Romeinse huis. De jalons liggen langs de noordelijke lange wand. Op de achtergrond, waar het opgravingsteam staat, is de verdiepte stal zichtbaar. De pijlen geven de twee tegenover elkaar liggende ingangen aan.
Na het verdwijnen van de bewoning aan het einde van de 3e eeuw na Chr. is het terrein ogenschijnlijk een aantal eeuwen niet bewoond geweest. Vermoedelijk was pas in de Karolingische tijd weer opnieuw sprake van bewoning. De vroeg- en volmiddeleeuwse bewoning was sterk gerelateerd aan de wegen in het gebied. Zonder uitzondering zijn de vijf in het plangebied aanwezige middeleeuwse erven gelegen in een smalle zone langs de voormalige doorgaande weg van St. Oedenrode naar Woensel en de Waterstraat. De oriëntatie van de huizen is hierbij sterk aan de wegen gerelateerd (dwars op de richting van de weg of daar juist parallel aan). Eerder werd op grotere afstand ook al een volmiddeleeuws erf opgegraven op het terrein van Rhenus. Eén van de erven bestond uit twee huizen, een groot bijgebouw, meerdere kleine bijgebouwen en spiekers, hooimijten, een boomstamwaterput en vermoedelijk ook een (moes)tuin. Van beide huizen was het woongedeelte gericht naar de waterput. Het vondstmateriaal duidt op een begindatering in vermoedelijk de loop van de 9e eeuw en een einddatering in de 10e eeuw na Chr. Voor de middeleeuwse bewoning lijkt de landschappelijke ligging een minder belangrijke rol te hebben gespeeld: de ligging en oriëntatie van de gebouwen duiden op een sterke relatie tussen de erven en de tracés van wegen zoals die staan weergegeven op de kadastrale kaart uit het begin van de 19e eeuw. Het lijkt er op dat deze wegen die tot voor kort nog in het gebied aanwezig waren, al voorgangers in de 9e – 10e eeuw kenden. De inrichting van dit deel van het landschap ten zuidwesten van Son met wegen en akkers, zoals dat nog aanwezig was totdat het als bedrijventerrein Ekkersrijt werd ingericht, kan dus teruggaan tot deze periode.
Afbeelding: Overzicht van de aangetroffen sporen en structuren verdeeld naar periode inclusief landschappelijke ligging (bron BAAC bv).
Ten slotte zijn tijdens de opgraving twee erven uit de nieuwe tijd onderzocht, die gelegen waren langs de westzijde van de voormalige doorgaande weg van St. Oedenrode naar Woensel. Ook hier bleek de infrastructuur bepalend te zijn geweest, en de erven bevinden zich in een landschappelijk gezien laag terrein, aan de rand van het beekdal. Afgaande op historische bronnen gaat hun ouderdom zeker terug tot de 17e eeuw. Dit wordt bevestigd door het archeologisch onderzoek. Tijdens de opgraving zijn twee erven onderzocht. Van één van de erven is een groot gedeelte opgegraven, waaronder de resten van een boerderij, schuur en een waterput met putmik. De boerderij had bakstenen poeren, maar heeft vermoedelijk geen stenen muren gehad. Op het perceel ten zuiden van de tuin, dat in ca. 1811-1832 werd omschreven als “weiland”, is een groot aantal leemwinningskuilen gegraven. Vermoedelijk zijn zij gegraven voor eigen gebruik door de bewoners van de naastgelegen erven. Het erf stamt op basis van vondstmateriaal uit de 17e eeuw en is tot in de loop van de 19e eeuw in gebruik gebleven. Kaartmateriaal laat zien dat het tussen 1840 en 1900 verdwenen is. Het tweede erf is slechts deels onderzocht. Hier zijn de resten van een in baksteen gebouwde langgevelboerderij teruggevonden, die in de volksmond bekend staat als de boerderij van Rooijakkers en in 1864 werd gebouwd. De boerderij had een kelder. Ook dit erf gaat op basis van historische bronnen terug tot in de 17e eeuw, al zijn geen resten gevonden van een houten voorganger. Huis en erf zijn in 1971 gesloopt om plaats te maken voor de betonfabriek.
Ondanks dat het plangebied Betonson na het booronderzoek in eerste instantie was vrijgegeven heeft archeologisch onderzoek hier nadien veel opgeleverd. Zelfs een plek als deze, die al sinds de jaren 50 bebouwd en intensief gebruikt is, kan dus nog veel relatief goed geconserveerde en behoudenswaardige archeologische sporen opleveren. Het past in het beeld dat bedrijventerrein Ekkersrijt archeologisch gezien een zeer interessant gebied is. Een deel van het bodemarchief van Betonson blijft bewaard onder de loods en is wellicht over enkele decennia “voer” voor de volgende generatie archeologen.
Bron: Tump, M. met bijdragen van L. van Beurden, S.B.C. Bloo, P. Doeve, A.E. Gazenbeek, T. Hoogendijk, A.M.J.H. Huijbers, C.C. Kalisvaart, K. van Kappel, A. Korff, P. Kubistal, M. Stolk, M.A. Tolboom, P.G.H. Weterings & J.T. Zeiler, i.v. 2018: Sporen onder Betonson. Onderzoek naar bewoningssporen uit de bronstijd, ijzertijd, Romeinse tijd, middeleeuwen en nieuwe tijd onder de voormalige betonfabriek te Son, gemeente Son en Breugel (BAAC project A-16.0031), Den Bosch.