Gemert-Bakelse sagen: Gloeiende

Uit Erfgoedwiki
Versie door Emil (Overleg | bijdragen) op 7 mrt 2013 om 19:16

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Gloeiende in Gemert-Bakel

Gemert-Bakel. Gloeiende waren verdoemde zielen die als zichtbaar bewijs van hun schuld branden als zij in de Peel rondzwierven.

Vurige spoken en soms ook wel vuurbollen zijn de zielen van mensen die erg slecht zijn geweest. Zo zijn daar dieven, moordenaars en ook mensen die grenspalen verleggen. In gure nachten zag men ze wel door de Peel trekken en dan vaak langs de grenzen. Zij proberen namelijk hun fout te herstellen om zo toch rust te krijgen. Schijnbaar komen zij van het kerkhof af, waar ze zwart en onzichtbaar zijn. Gaan ze echter dolen in de Peel dan moeten zij branden, als zichtbaar bewijs van hun schuld, bewijs dat ze in de hel thuishoren. Ze zeggen dat je gloeiende vooral niet mag aanspreken, dan komen ze op je af en dat is nogal eens je einde, hoewel priesters macht over hen hebben. Tussen Gemert en Boxmeer kwam elke nacht een vuurbol neervallen omdat dat daar ooit een moord was gepleegd en zo gaat over het Gemertse Meulenbroek het verhaal dat daar een boer in het geniep zijn grenspaal had verzet om zo zijn land te vergroten. Maar al snel daarna stierf hij zonder nog te hebben kunnen biechten over zijn vuige daad. Sindsdien, om middernacht, spookte hij over zijn land, slepend met een zware grenspaal op zijn rug, almaar roepend waar hij de paal laten zou. Volgens het verhaal kwam hij jaren en jaren later een dronkaard tegen die hem toesnauwde hem terug te zetten waar de paal vandaan kwam en sindsdien heeft men het spook nooit meer gezien. (overigens speelt hetzelfde verhaal zich af in Eersel, Hees en Duizel)

Venrayse schepenen

Nooit verlost zijn de Venrayse schepenen. Op de grens van Bakel met Venray zijn ze bij tijd en wijle nog steeds te zien. Er was namelijk een grenstwist tussen Bakel en Venray. Dat was wel vaker het geval en deze twist schijnt rond 1640 te hebben plaatsgevonden. Venray vond dat de grens verder naar het westen moest, zij hadden geen veen, alleen maar heide op hun deel van de Peel. In het diepste geheim en het holst van de nacht zijn de Venrayse schepenen toen de palen zo’n duizend meter wezen verzetten. (deze versie van het verhaal is van later datum, toentertijd had men natuurlijk nog geen meters) Bakel had dat wel in de gaten, protesteerde, en de presidentschepen van Venray is toen naar de Peel gekomen om te zweren dat de grenspalen de grens juist aangaven. Hij deed dat door te zeggen zo waar als de schepper hierboven is, naar zijn pet wijzend, zo sta ik op Venrayse aarde. Daar leek de kous mee af te zijn, maar wat de Bakelnaren niet wisten was dat de schepen van te voren een scheplepel in zijn pet had gedaan, en Venraysche aarde in zijn schoenen had gestrooid. Nu was het natuurlijk wachten op zijn gerechtvaardigde straf. Tijdens zijn leven ging het goed maar na zijn dood... Tja, na zijn dood zijn hij en zijn medeschepenen nog vaak gezien, ronddolend langs de grens van Bakel met Venray, als gloeiende.

Bronnen:

Rooijakkers, G., Eer en schande: Volksgebruiken van het oude Brabant, 1995, SUN, Nijmegen

Sinninghe, J.R.W., Noordbrabants Sagenboek, 1964, Kruseman, ‘s-Gravenhage

Ter Laan, K., Van Goor’s folkloristisch woordenboek van Nederland en Vlaams-België, 1974, Van Goor, ‘s-Gravenhage

Ulijn, G., Oe toch, 1981, De Lijster, Maasbree

Van Emstede, E., Zo was Bakel en Bakel lacht, 1959, Uitgeverij M.J.A. v. Emstede-Kerckhoffs, Bakel