De ongewenste molenkarren (Venbergse molen), Valkenswaard

Uit Erfgoedwiki
Ga naar: navigatie, zoeken

De ongewenste molenkarren (Venbergse molen), Valkenswaard

Gedurende vele eeuwen hebben de molenkarren van de Loonder, Venbergse en Dommelse watermolen over de zandwegen van Weerd "gevaore" om de grondstof voor het dagelijks brood bij de inwoners op te halen en weer af te leveren. Hun komst in het dorp werd met schellen en bellen door de molenaars aangekondigd en dat geluid was in de loop der tijden traditioneel geworden. Want, het kwam al eerder ter sprake, de Abt van Postel was er nooit helemaal in geslaagd de inwoners van Weerd te dwingen uitsluitend van zijn Venbergse molen gebruik te maken. Omstreeks 1650, toen de gebiedende hand der protestanten de belletjes der misdienaars tot zwijgen bracht, verstomde ook het bellengerinkel der molenkarren in onze plaats.

Het kloosterbezit van Postel kwam onder staatsbeheer en vanaf die tijd zag een heel wat strengere pachtheer er op toe dat die van Weerd op 'sLandts waeter korenmolen tot Venbergen hun granen lieten malen. De molenaar Peter Laureijssen Nagelmakers, wiens voorvaderen al sinds de 14e eeuw de watermolen van Postel pachtten, moest een hoge pachtsom gaan betalen. Behalve dat, werd hij en het dorpsbestuur onder druk gezet om het maalrecht of gemael op tijd te betalen. Het gebeurde door vreemde lieden, die dat maalrecht hadden gepacht. Het behoeft geen nadere verklaring dat de mulders van de Dommelse en Loondermolen hierdoor beroofd werden van hun klantenkring in onze plaats en dat hun inkomsten daardoor behoorlijk daalden. Er zat in dat geval voor hen niet veel anders op, dan te proberen heimelijk hun Weerdse klanten te blijven bedienen, wat dan ook prompt gebeurde.

Omdat deze handelswijze de zwaar belaste Venbergse molenaar in financiële moeilijkheden bracht, ontstond er een slechte verstandhouding tussen hem en de andere mulders. Dat uit zich onder andere in het volgende. In 1694 zag de "staatsmolenaar" van Venbergen, Jan Peter Nagelmakers, dat de Dommelsche molenkar nogh daegelijcx tegens de ordre van den Staet, tot Weerde gebroken meel publiquelijck was inbrengende tot groot nadeel ende intrest van Hem en vant gemeene Landt. Zijn klachten hierover vonden echter bij drossaart Otto Koper geen gehoor. Ofschoon deze per resolutie van de Raad van State tot taak had gekregen andere molenkarren dan die van Venbergen uit Weerd te weren, kreeg Jan Nagelmakers van hem te horen dat hij sulcx niet en konde nogh en vermoghte te doen, ende dat hij sigh tegens de inwoonders van Verckenswaardt niet en konde aen kanten. De vorster Balthus Pluijm hield heel wat minder rekening met eeuwenoude tradities en wensen der inwoners; staatsbesluiten, redelijk of onredelijk, moesten stipt worden uitgevoerd, vond hij. Mattijs van der Grinten, die in 1696 Jan Peter Nagelmakers was opgevolgd als molenaar van Venbergen, had bij hem dan ook meer succes bij het verzekeren van zijn maalmonopolie. Mattijs had zich al meermalen geërgerd aan het feit dat Bastiaan Deenen, 's-Heren molenaar der Loondermolen, zijn klanten in Weerd tegen uitdrukkelijk verbod in, bleef bedienen.

Op 23 oktober 1698 stuurde hij zijn molenknechten Comelis Boneval en Hendrik Verbogen erop uit Bastiaan Deenen op heterdaad te betrappen in onze plaats. De twee bespieders begaven zich via de Beemdstraat naar de molenweg achter de Brand in Geenhoven. Daar, niet ver van het kasteeltje van Waaire, hielden zij, zich verstoppend achter een heg, de weg in de gaten waarover de molenaar zou komen om in Weerd meel te gaan lossen. Hun moeite werd weldra beloond toen zij in de verte de molenkar hun richting in zagen komen, waer op sittende Bastiaen Deenen en sijnen Zoon, op hebbende soo sij bescheijdenlijck konden sien, eenige gelaeden sacken. De beide knechten hielden zich schuil totdat de kar hen goed en wel was gepasseerd en slopen haar toen stillekens van aghteren naer. Toen de molenkar in de Kromstraat was gekomen zagen ze Bastiaan Deenen stoppen voor het huis van de schoenmaker Marten Boermans en hem het huis binnen gaan, zijn zoontje bij het paard achterlatend. Snel liepen de speurneuzen op de kar toe, zagen dat er inderdaad zakken meel op lagen, sprongen op de kar en namen de teugels van het paard van het molenaarszoontje af. En terwijl het manneke hen toeriep: "Wacht wat tot dat Vaejerke komt, die is daer, reden zij met de geladen molenkar naar het huis van de drossaart aan de markt om aangifte te doen van het gebeurde.

Otto Koper niet thuis vindende, vervolgden zij hun weg naar de Reghtestraat, naar het huis van Baltus Pluijm, die wel thuis werd aangetroffen. Onmiddellijk moest de kar naar de herbergier Jacobus Goverts worden gereden, die dit jaar collecteur was van de pachter van het gemaal van Venbergen. De vorster zorgde er intussen ook voor dat daar de drossaart en de schepen Isaack Aertssen verschenen om ooggetuige te zijn van de "afschuwelijke" misdaad tegen de staat. Tenslotte werden op de kar van de Waalrese molenaar slechts twee zakken roggemeel aangetroffen en een bajonet. Redenen genoeg, vond Baltus Pluijm, om ook de kar en het paard van Bastiaan Deenen in beslag te nemen. Maatregelen als deze, hebben echter nimmer kunnen voorkomen dat de inwoners van onze plaats daarna nog veel naar Dommelen en Waalre gingen om hun rogge te laten malen. Zeker niet, nadat de Venbergse molen in 1753 in particuliere handen kwam.

Een kleine greep uit de beschikbare literatuur over Brabantse sagen en mythen: • W. de Blécourt, Volksverhalen uit Noord-Brabant / samengest. door; [geïll. door Harry van Lunenburg] (Utrecht 1980) • D.J.W. Teding van Berkhout, De erwtenman en andere volksverhalen uit Noord-Brabant (Utrecht 1996) • J.R.W. Sinninghe, Brabantsche volkshumor (Schevingen 1934) • J. Kleijntjens & H.H. Knippenberg, Brabantsche sagen, met teekeningen door A.C. Ninaber van Eijben (Leiden 1926) • M.J.G. de Jong, Volksverhalen uit Noord-Brabant (Den Haag 1972) • J.R.W. Sinninghe, Noordbrabants sagenboek (Den Haag 1964) • H. Kunst, Brabantsche sagen (Turnhout 1934) • J. Wauters, Klein-Brabants sagenboek, Reeks: Jaarboek van de Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant Vzw. jrg. 39 • V. Cleerdin, Brabantsche sagen (’s-Hertogenbosch 1922)